Agrarisch Ommoord

(door Wim Heistek)

Aan het eind van de 19e eeuw stond het voormalig plassengebied er heel anders voor. De plassen waren, op één na, verdwenen en het gebied zou boerenland worden. Het verhuren van de drooggevallen gronden vorderde gestaag, maar eenmaal in bedrijf viel het boeren op de verse grond niet mee. Door het dichtslibben van de sloten was de afwatering slecht en de mede daardoor drassige bodem zorgde voor problemen. Wat te doen?

Van akkerbouw naar tuinbouw en veeteelt
Had men dus vóór de droogmaking voor ogen dat de polder als gebied voor akkerbouw kon worden geëxploiteerd, al snel werd duidelijk dat dit geen succes zou worden. 25 jaar nadat de eerste boeren zich hier vestigden, was nog maar twee procent van de grond in gebruik voor akkerbouw. Massaal stapten de agrariërs over op tuinbouw en veeteelt. Dit had zeker ook te maken met de snelgroeiende bevolking van Rotterdam. Tussen 1880 en 1900 groeide deze van 160.000 naar 315.000, in 1920 zou het aantal inwoners zelfs iets boven de 500.000 bedragen. In ieder geval was in de stad meer behoefte aan – en waren er meer afzetmogelijkheden voor – zuivelproducten en tuinbouwproducten dan voor grove landbouwgewassen.

Glastuinbouw
Wie in de eerste helft van de 20e eeuw een wandeling had gemaakt door het gebied van het huidige Ommoord was in een totaal andere wereld terechtgekomen. Misschien zag men hier en daar een landhuis, maar het waren toch vooral boerderijen en tuinderijen. Deze laatste werden gekenmerkt door de aanwezigheid van glazen kassen, waar producten als bijvoorbeeld sla, tomaten en komkommers werden gekweekt. Aanvankelijk gebeurde dat in zogenaamde platglaskassen (zie foto hierboven), later ook in hogere kassen, ook wel bekend als warenhuizen. Verder zag de wandelaar weilanden, sloten en een doorgaande weg. Bij of tussen de boerderijen en tuinderijen stonden soms rijtjes arbeidershuisjes, van binnen niet groot, maar wel tochtig en gehorig.  Veel van de tuinbouwproducten gingen naar de veiling aan de Boezembocht, dus vlak bij Ommoord. Het was vaak hard werken, niet zelden moesten alle gezinsleden bijspringen bij het oogsten van producten.

Veeteelt
Ook als weidegrond bleek de polder geschikt te zijn. Aan het eind van de 19e eeuw verrezen overal in Nederland zuivelfabrieken, in Rotterdam vestigde zich de R.M.I. Deze betrok de melk onder meer van de boeren in Ommoord. Voor de boeren was het hard werken: tweemaal per dag moesten de koeien worden gemolken en dat gebeurde nog met de hand. In melkbussen van veertig liter moest de melk aan de weg worden gezet waar de bussen door de melkfabriek werden opgehaald.

Boer Van der Kloot van de Ommoordseweg, hier op weg naar zijn weiland, maar zo ging het vee ook naar de veemarkt en naar het abbatoir.

Ook de aanwezigheid van een abattoir, niet ver van Ommoord aan de Boezemstraat, was van belang. Op maandag werd het slachtvee vanuit de polder over de weg naar het abattoir gedreven, veewagens waren nog nauwelijks voorhanden. Op dinsdagochtend ging het melkvee naar de Veemarkt, eveneens in Crooswijk niet ver van het abattoir, waar het met handjeklap van boer tot boer werd verkocht.

Moeilijke oorlogsjaren
Op het oog veranderde in de eerste oorlogsjaren weinig in het dagelijks leven, er waren zelfs tuinders die profijt hadden van de groeiende Duitse vraag naar hun producten. Later verplichtte de Duitse bezetter grondeigenaren om op de helft van hun land landbouwgewassen te verbouwen, dit om de Duitse bevolking van voedsel te kunnen voorzien. Er werden controles uitgevoerd, alles werd afgewogen, opgeschreven en naar Duitsland afgevoerd. Op de duur was er een gebrek aan kolen en konden de tuinders hun kassen niet meer verwarmen, zodat producten als tomaten en komkommers schaars werden. Daardoor bleef de tuinbouw beperkt tot hoofdzakelijk aardappelen, koolzaad en mais. Sommige veehouders hadden een bijkomend probleem: ze moesten bij toerbeurt ’s nachts wacht houden om te voorkomen dat de Duitsers hun koeien zouden stelen. Gekscherend zei men te willen voorkomen dat de koeien dezelfde weg gingen als de fietsen.

Van polderland naar polderstad
In een eerder artikel werd al beschreven waarom in de jaren zestig van de vorige eeuw de boerderijen en kassen moesten plaatsmaken voor een nieuwe wijk, waardoor het polderlandschap werd getransformeerd tot een polderstad. Voor veel boeren, tuinders en veehouders was het verlaten van wat soms hun geboortegrond was een emotioneel gebeuren. Waar moesten zij heen? Naar de nieuwe IJsselmeerpolders of toch dichter bij huis? Twee boerderijen konden blijven staan en in ieder geval een deel daarvan is ook nu nog te aanschouwen. Eén ervan is de boerderij van Dirk van den Berg, die in 1977 werd omgedoopt tot kinderboerderij De Blijde Wei. In een volgend artikel in deze serie komen we hierop nader terug. Ook de andere boerderij zal bij velen bekend zijn van een wandeling langs de Rotte. Aan de Bergse Linker Rottekade, net achter Te Hoogerbrugge aan de Varenhof had boer J. Romein tot voor kort zijn (ietwat verwaarloosde) boerderij aan de rand van de overal zichtbare stadsuitbreiding.

Boer J. Romein aan het werk.

1.11.2020